Archive for the 'Uitgesproken' Category

Homilie voor de 5e zondag van Pasen B


Rosselaar – 28 april 2024

lezingen: Handelingen 9,26-31            1 Johannes 3,18-24          Johannes 15,1-8

Broeders en zusters, dit jaar wordt ons de lezing van de eerste brief van de heilige apostel Johannes als inspiratie aangeboden voor de Paastijd. Deze brief spreekt met een diepe spiritualiteit en grote wijsheid over wat het betekent om christen te zijn. De verzen die we deze zondag hoorden voorlezen, brengen ons bij een punt waarop twee nieuwtestamentische brieven sterk op elkaar lijken.

Bij Johannes lazen we: wij moeten niet liefhebben met woorden en leuzen maar met concrete daden.

In de brief van de heilige apostel Jakobus staat: Wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien? Zoals het lichaam dood is zonder de ziel, zo is het geloof dood zonder de daad.

Het is volgens Johannes en Jakobus dus zinloos te beweren dat we “de christelijke normen en waarden” hoog in het vaandel dragen, wanneer dit niet door onze daden in de praktijk gebracht wordt.

Helaas is het uitgerekend op dat vlak dat we als christelijke geloofsgemeenschap ontegensprekelijk falen. Of zoals één van mijn minder geliefde citaten luidt: “Het slechtste reclamebord voor het christendom… zijn christenen”.

Niet zelden, en vaak niet eens onterecht, wordt ons hypocrisie verweten. Als je de hoogste waarden en idealen koestert en nastreeft, dan is de confrontatie tussen doel en realiteit vaak ondraaglijk hard en teleurstellend.

Toch zou zo’n teleurstelling ons niet moeten ontmoedigen. Als onze relatie met God, onze verbondenheid met de ware wijnstok, ons inspireert en leven geeft, mogen we er op vertrouwen, dat we in die levenshouding kunnen groeien. God, de wijnbouwer, verwacht van ons niet dat we volle druivenranken voortbrengen zodra de stekjes in de grond worden geplant. Hij zorgt voor ons en heeft geduld met ons, we krijgen tijd en ruimte om, verbonden met de ware wijnstok, goede vruchten voort te brengen.

Wie zich lostrekt van die wijnstok, wie vanuit eigengereidheid en egocentrisme het op zichzelf wil waarmaken, merkt dat, zonder een levende verbinding met de wortels, met de bron, er geen echt geestelijk leven mogelijk blijft. Alles verdort, wordt leeg en hol. Dan schieten mensen in paniek en beginnen ze nog het uiterlijk zo veel mogelijk op te smukken, maar de innerlijke beleving is weg.

Hoe houden we die verbinding leven? Door ons te houden aan de geboden die Jezus ons gegeven heeft: van harte geloven in Jezus Christus en elkaar liefhebben, zoals Hij ons dat bevolen heeft, en ook tot het uiterste toe heeft voorgedaan.

Twee relatief eenvoudig uitgesproken geboden. Maar het is een levensopdracht om ze elke dag, ieder uur van ons leven, waar te maken. En toch is dat wat Jezus ons heeft voorgedaan. Ja, dat is wat wij elkaar kunnen voorleven, door ook zelf verbonden te blijven met elkaar en met Christus. “Los van Mij kunt gij niets”, zegt Jezus. Hij heeft ons nooit losgelaten. Laten ook wij Hém nooit loslaten.

Homilie voor de 3e zondag van Pasen B


zaterdag 20/zondag 21 april 2024 – Olmen/Wezel/Sluis

lezingen: Handelingen 4,8-12    1 Johannes 3,1-2    Johannes 10, 11-18

Broeders en zusters, op deze vierde zondag van Pasen, stellen de lezingen ons vanuit drie verschillende perspectieven twee vragen: wie is Jezus Christus? En wie zijn wij, die “christenen” genoemd worden?

In de lezing uit de Handelingen van de apostelen hoorden we de volgende twee antwoorden: Jezus Christus is gekruisigd, maar God heeft Hem uit de doden doen opstaan. In zijn Naam zijn wij gered. Daarvan zijn wij getuigen.

De eerste brief van Johannes zegt het vandaag zo: Jezus Christus is ons komen leren dat we kinderen van God zijn. Hij is aan ons gelijk geworden, om het mogelijk te maken dat wij ooit aan Hem gelijk worden, wanneer geopenbaard wordt wat wij zullen zijn bij God.

En het evangelie gaf deze twee antwoorden: Jezus Christus is de goede herder, die zijn leven heeft gegeven voor zijn schapen. En wij, die Hem volgen en op Hem vertrouwen, zijn geroepen om onder de éne herder samen één kudde te vormen.

Misschien zet u zich nu een beetje gemakkelijker op uw stoel omdat u verwacht dat alles daarmee gezegd is. Korte preek. Lekker gemakkelijk en praktisch. En aan de ene kant zou ik het daar bij kunnen laten, en u de foltering van een lange homilie kunnen besparen. Aan de andere kant wil ik ook niet harteloos zijn als de huurling, die Jezus in het evangelie beschrijft. In tegenstelling tot de goede herder heeft die geen hart voor de schapen. Ik mag jullie dus ook niet op jullie honger laten zitten. Laten we vooropstellen dat een evenwichtige spirituele voeding dan meer wenselijk is dan fastfood in 160 woorden, of een al te overvloedige uiteenzetting van 3000 woorden.

Zoals ik de laatste tijd wel meer doe, vestig ik uw aandacht op de tweede lezing, uit de eerste brief van de heilige apostel Johannes. We zijn erg gewend om Paulus aan het woord te horen, dus kan in deze Paastijd een frisse stem wel deugd doen.

Ik kan u alleen maar heel warm en enthousiast aanbevelen om die eerste brief van Johannes eens in de volledige omvang ervan te lezen. En voor u daarbij een paniekerige “ik heb daar geen tijd voor”-reactie krijgt: deze brief telt slechts 5 hoofdstukken. In een gewone handbijbel is dat ongeveer  7 bladzijden. De lezing van deze zondag vinden we aan het begin van het derde hoofdstuk.

Eén zin haal ik daar uit om de komende dagen met meer aandacht in uw hart te overwegen: Wij worden kinderen van God genoemd en we zijn het ook.

Johannes wijst dus twee werkelijkheden aan: door ons geloof en ons doopsel worden we kinderen van God genoemd. Zo beschouwen we elkaar. Ik spreek jullie als mede-kind van God aan met “broeders en zusters”. We bidden straks samen “Onze Vader”. En ten tweede – zegt Johannes -: we zijn het ook. Dus ook voor God is dat een werkelijkheid. Hij beschouwt ons als zijn kinderen, Hij heeft ons tot zijn kinderen gemaakt. Wat dit allemaal ten diepste toe betekent, beseffen we nog niet. Maar in de persoon en de verkondiging van Jezus Christus gloort ons al iets van de betekenis van die woorden, van die waardigheid. En de apostel verzekert ons: als het moment daar zal zijn, waarop we God zullen zien zoals Hij is, zullen wij ook zien en beseffen wie wijzelf werkelijk zijn: Gods geliefde kinderen.

De vierde zondag van Pasen heeft als bijkomende naam “roepingenzondag” of “de zondag van de goede herder” gekregen. De evangelielezing is heel bewust vanuit dat thema voor elk jaar over heel de wereld op deze zondag in dat thema gekozen. Hier staat niet zozeer de verrijzenis centraal, zoals in de eerste lezing. Maar wel de vraag naar wie (of wat voor iemand) wij nodig hebben als volgelingen van Jezus om niet te verdwalen of te verkommeren. Om niet verloren te gaan. (Nog een thema dat diezelfde Johannes in zijn eerste brief heel belangrijk vindt.)

Uit het Johannesevangelie hoorden we hoe Jezus zichzelf beschrijft. Hij stelt een voorbeeld voor wie in zijn naam zijn schapen zullen herderen.

Hij geeft ook het tegenbeeld een naam: de huurling, iemand die eigenlijk niet echt met de schapen verbonden is, niet van hen houdt, niet van harte voor hen zorgt. Een huurling heeft geen hart voor de schapen. Hij doet het voor het geld, voor de job. Maar niet omdat hij bekommerd is om het lot van de schapen.

Zo is ook het profiel van een goede kerkelijke herder, gewijd of niet gewijd: iemand die zich met hart en ziel in de pastorale zorg inzet voor het welzijn van de gemeenschap.

In onze kerkgemeenschap bidden we elk jaar op roepingenzondag dat de Heer nieuwe mensen roept en zendt om voor die gemeenschap te zorgen. Net zoals Jezus gaan zij daarin ver. Het is geen job, het is geen dagtaak met vaste uren. Er zijn heel wat onverwachte en onvoorziene consequenties aan hun ja-woord op hun roeping. Ze geven heel hun leven aan het evangelie: De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.

Vandaag bidden we dus dat God mensen inspireert en uitkiest, hen roept tot het pastorale dienstwerk, in het bijzonder als gewijde herder, maar ook als religieus of gehuwde, in elke mogelijke situatie waarin mensen het Rijk Gods voor elkaar gestalte kunnen geven. Elke roeping heeft twee kanten: niet enkel God roept deze mensen tot dienstwerk, maar ook de Kerk roept deze mensen op om dit dienstwerk op hun schouders te nemen. Samen dragen ze onze geloofsgemeenschap naar de toekomst, ook door periodes van dorheid, leegte of spirituele woestijnen. Ze gaan op zoek naar wie verloren lijken te lopen, mensen in de marge van de samenleving. Want ook daar wil Jezus aanwezig zijn. Ook die mensen zijn Gods geliefde kinderen.

Het dienstwerk van de leiding, de verkondiging en de zorg maken van de andere gelovigen geen “domme kuddedieren”. Elk van ons heeft de roeping en de zending, vanuit ons doopsel, om voor elkaar een houvast en tochtgenoot te zijn. Intellectuele luiheid is, zeker in deze tijd waarin informatie overvloedig aanwezig is, een ernstige fout, je eigen keuze, ja, misschien wel onmiskenbaar een zonde.

Jezus navolgen als goede herder, elkaar als kinderen van God erkennen en beminnen, en getuigen zijn van zijn verrijzenis. Dat zijn de drie kerngedachten die de lezingen ons deze zondag meegeven. Laat zeker niet na er over te bidden de komende dagen, en er liefst ook eens met anderen over te spreken.

Homilie voor de 3e zondag van Pasen B


zaterdag 13/zondag 14 april 2024 – Balen/Hulsen

lezingen:

Handelingen 3,13-15.17-19                  1 Johannes 2,1-5a            Lucas 24,35-48

Broeders en zusters, nu het grote feest van Pasen volop aan de gang is, spitst de liturgie zich toe op de belangrijkste aspecten van ons geloof, vanuit de wens om de nieuwgedoopten door hun deelname aan de eucharistie meer en meer in te wijden in het christendom. En ook voor ons, die tijdens de Paasnacht onze doopbeloften hebben hernieuwd, is de Paastijd, nog sterker dan de veertigdagentijd, een soort van “opfrissingscursus” voor gelovigen.

Johannes stelt het heel helder: Ik schrijf u met de bedoeling dat gij niet zoudt zondigen. Maar ook al zou iemand zonde bedrijven: wij hebben een voorspreker bij de Vader, Jezus Christus. Hij benadrukt dat Degene die ons met God heeft verzoend, ook voortdurend onze verbinding met God levend houdt door zijn voorspraak.

In de geschriften van Johannes, en in nog veel andere Bijbelse boeken, heeft het woord “kennen” een heel eigen betekenis: het gaat niet om een soort van wetenschappelijke opsomming van wat we allemaal zeker weten. Het gaat om wat ook in onze streken de lading heeft van een innige relatie. Zo spreken we wel eens over een koppel dat “kennis heeft”. Hun elkaar-kennen gaat over liefde. Zo gaat het ook over liefde wanneer Johannes schrijft: Hoe weten wij dat wij God kennen? Er is maar één bewijs: dat we ons houden aan zijn geboden.

Met andere woorden: als we God werkelijk beminnen, een echte relatie met Hem hebben, is het voor ons vanzelfsprekend dat we zijn geboden onderhouden. Dat zijn dan geen slaafse regeltjes meer, maar een attent en aandachtig volgen wat God belangrijk vindt, voor ons eigen welzijn en dat van heel de schepping.

God vraagt van wie bij Hem horen geen onmogelijke dingen. Hij vraagt van ons ook niet wat Hij zelf niet zou willen doen. Hij is niet dat slechte voorbeeld van een sportcoach die van op de bank zijn ploeg afblaft en schreeuwt dat ze harder moeten lopen, terwijl hij verder onderuitzakt en een blikje bier openmaakt.

Als God ons leert om volhardend en consequent lief te hebben, dan is dat omdat Hij dat zelf ook doet, zelfs wanneer we Hem teleurstellen. Als Jezus ons leert: “bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen”, dan doet Hij dat zelf evenzeer wanneer Hij zondaars vergeeft, zieken en bezetenen geneest, de voeten van al zijn apostelen, ook van zijn verrader, wast… en zelfs bidt om genade voor de mensen die Hem aan het kruis nagelen.

Nog een voorbeeld: als God van ons vraagt om onze beloften en engagementen te houden, vraagt Hij niets anders dan wat Hij zelf doet: in het evangelie hoorden we dat “Alles moet vervuld worden wat over Jezus staat in de Wet van Mozes, in de profeten en de psalmen.” God houdt zijn beloften.

Ons houden aan Gods geboden en Hem liefhebben (Hem kennen dus), is duidelijk niet enkel iets voor de veertigdagentijd. Die periode krijgen we elk jaar om ons leven van struikelblokken te ontdoen, zodat Gods liefde niet gehinderd wordt om in ons leven volop de eerste plaats te krijgen. Zo kunnen we met een gezuiverd hart Pasen vieren… en dat is geen feest voor één dag, maar een feestperiode van 50 dagen.

Laten we samen delen in die vreugde en ons verder laten inspireren om stap voor stap dieper in te groeien in het Paasmysterie. Het lijden, de dood en de verrijzenis van Christus zijn niet langer verre verhalen meer, maar krijgen zo een plaats in het centrum van ons geloofsleven. Hoe meer we ons daarop richten, hoe meer we in ons leven bewijzen zullen ontdekken dat we God kennen.

Homilie voor de 2e zondag van Pasen (“Beloken Pasen”) B


Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid

Zittaart/Meerhout/Rosselaar/Hulsen – zaterdag 6/zondag 7 april 2024

lezingen: Handelingen 4, 32-35           1 Johannes 5,1-6        Johannes 20,19-31

Broeders en zusters, een week geleden zijn we de jaarlijkse vijftigdaagse viering van Pasen begonnen. U komt dus niet te laat wanneer u pas vandaag of over twee weken iemand “Zalig Pasen” toewenst. Nog tot en met Pinksteren is dat zelfs een passende wens. De eerste week van dit feest sluiten we vandaag af met de zondag die “Beloken Pasen” of ook wel “de Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid” noemen. Twee titels die deze zondag nog volop tot het vreugdevolle feest van Pasen rekenen. Vandaag is het immers de laatste dag van het Paasoctaaf: de feestelijke eerste paasweek.

In deze Paastijd zullen dit jaar het boek Handelingen van de Apostelen, de brieven van de heilige apostel Johannes en het evangelie volgens Johannes onze tochtgenoten zijn. Ze zijn alle drie geschreven vanuit het geloof in Pasen en het leven van de eerste christenen. In de veertigdagentijd was de atmosfeer van de lezingen soms rouwmoedig, droevig of berispend. Zo werden we aangespoord om opnieuw meer en meer te leven volgens Gods bedoelingen. Die opdracht houdt niet op met Pasen, maar krijgt er juist een extra aansporing door.

De apostel en evangelist Johannes wijst ons er telkens weer op dat Jezus ons als hoogste gebod de liefde heeft aangereikt. Voor hem zijn de liefde tot God en de liefde tot de naaste onlosmakelijk met elkaar verbonden:

Willen wij God liefhebben en zijn geboden onderhouden, dan moeten wij ook Gods kinderen liefhebben. Dat is onze maatstaf.

Het is onze maatstaf om ons eigen morele leven te beoordelen: beminnen we God en onze naaste? Bewijzen we dat we God beminnen door het onderhouden van zijn geboden? Bewijzen we dat we onze medemensen beminnen, die onze broeders en zusters zijn? God heeft die mensen lief. Waarom zouden wij hen dan onze liefde ontzeggen?

Lucas schrijft in het boek Handelingen over hoe de vroegste kerk leefde in gemeenschap van goederen: er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde. Men legde samen wat mogelijk was en gaf daarvan aan armen, weduwen en wezen. Lucas beschrijft heel eenvoudig het gevolg daarvan: Er was geen noodlijdende onder hen.

We hebben in de veertigdagentijd op kleine schaal, en veel grotere afstand onze solidariteit met Congolese landbouwers getoond door onze steun aan de actie Broederlijk Delen. Die actie staat deze week niet meer in de kijker. Onze horizon wordt door Lucas verbreed: kijk eens om je heen. Er hoeft geen grens te zijn aan onze liefde en bereidheid tot hulp: iedereen zou moeten krijgen wat die nodig heeft. Het zijn gedachten die (nogal onterecht) aan de kant zouden kunnen worden gegooid, omdat ze lijken op bepaalde filosofische en politieke stromingen die pas in de voorbije eeuwen zijn ontstaan. Het ideaal dat Lucas schetst is niet dat van een hardvochtig totalitair regime. De kern is de wens dat niemand zich uitgesloten zou voelen van de liefde van God, en dat wij, die door ons geloof kinderen zijn geworden van God,  allemaal de roeping en zending hebben om die liefde gestalte te geven voor onze broeders en zusters, in het bijzonder hen die in nood zijn. Als wij geloven dat Jezus de Zoon van God is, mogen wij ons nooit van die taak ontslagen voelen. Johannes schrijft ondubbelzinnig: God is liefde. En als beeld en gelijkenis van God, hoort het dus bij onze identiteit dat ook wij Gods liefde in deze wereld concreet maken.

Homilie voor Pasen 2024


Stille Zaterdag/Paaszondag 30-31 maart 2024 – Olmen/Hulsen

lezingen:
Paaswake: Genesis 1,1.26-31a/Exodus 14,15,15,1/Ezechiël 36,16-28/Romeinen 6,1-3/Marcus 16,1-7
Paaszondag: Handelingen 10,34a.37-43/Kolossenzen 3,1-4/Johannes 20,1-9

Broeders en zusters, in deze hoogheilige nacht (op deze hoogheilige dag) vieren we de verrijzenis van Christus en onze redding van de dood. In de Paaswake wordt elk jaar voorgelezen hoe God het volk Israël onder leiding van Mozes door het water van de Rode Zee leidt in de richting van het Beloofde Land. Het water staat in veel van de lezingen in de paasnacht centraal. En ook in de viering van Pasen staat de doopvont met het nieuwe gezegende doopwater centraal. Straks zullen we de beloften van ons doopsel vernieuwen. Het is het uitspreken van een hernieuwde trouw aan ons doopsel en aan God. Hiermee belijden we ons geloof, maar we bevestigen ook plechtig dat wat toen gebeurd is, ook nu in ons leven betekenis heeft en een rol mag spelen.

Door het vernieuwen van onze doopbeloften geven we God als het ware opnieuw de toestemming om door zijn heilige Geest in ons leven te heersen. Gods liefde is zo attent en tactvol, dat Hij niet zomaar grijpt wat Hij wenst, maar ons de vrijheid geeft om het aan Hem te schenken. Het is ons vrije antwoord op zijn onnoemelijk grote aanbod, waarvan we de grote consequenties hebben gezien toen onze Heer Jezus Christus aan het kruis stierf. God gaat tot het alleruiterste om zijn liefde aan ons te geven, maar Hij komt onze liefde niet opeisen. Hij zette de eerste stap, en is telkens weer bereid om die eerste stap tot verzoening te zetten.

Vandaag geven wij samen, verbonden met alle Rooms-Katholieke christenen over de hele wereld, en nog zo veel andere christenen, plechtig een antwoord aan God. Daarom nodig ik u uit om op dat moment uw bescheidenheid of mogelijk zelfs verlegenheid aan de kant te zetten en ons kerkgebouw te laten trillen door ons antwoord. Als ik u vraag: “belooft gij u te verzetten tegen het kwaad?”, laat dan de buren van deze kerk het tot in hun huiskamer horen: “Ja, dat beloof ik”. En als ik u vraag: “gelooft gij?”, antwoord dan met heel uw hart en heel uw stem: “Ja, ik geloof.”

We kunnen onze eigen overtuiging of die van elkaar niet op een weegschaal zetten. Onze vastbeslotenheid om als kinderen van God te leven, kan niet afgelezen worden op een computerschermpje in ons hoofd. Het kan wel gezien worden aan hoe wij leven, spreken en handelen.

Ook ons geloof is niet meetbaar. We hebben de verantwoordelijkheid om ons geloof te voeden, bijvoorbeeld door de viering van de sacramenten en door gebed, of door met elkaar te spreken, of door een goed boek te lezen. Maar het is ook onze plicht om ernstig na te denken en waar nodig kritisch te zijn. Onze gemeenschappelijke geloofsbelijdenis is al eeuwenlang een factor van verbinding en wederzijdse erkenning, ook tussen verschillende christelijke kerken, maar ze geeft niet het laatste woord over onze persoonlijke ontwikkeling, onze zoektocht, onze vragen en twijfels in ons geloof. Die mogen er ook zijn: wie nooit twijfelt aan het geloof, heeft eerder explosieven op zak dan een gezonde geloofsovertuiging.

Het water van het doopsel staat dus in deze nacht (op deze dag) centraal. We worden er na de hernieuwing van onze doopbeloften mee besprenkeld. Het is een heel dubbel symbool: in de Bijbel heeft water vaak de betekenis van leven en reiniging, maar tegelijk is het ook het teken van dood en vernietiging. Het zondvloedverhaal en de doortocht door de Rode Zee waren voor een groot deel van de personages erin ronduit vernietigend.

Zoals Jezus door de dood heen is gegaan en op de derde dag is verrezen, zo zijn wij door het water van de doop gegaan en opgenomen in het eeuwige leven. Dat is niet alleen iets voor de toekomst, het is al bij ons doopsel begonnen. God heeft ons al gered, Hij heeft ons al (en voorgoed) erkend als zijn geliefde kinderen.

Water heeft ook een bijzondere eigenschap, die mensen wel eens verrast, ook al weten ze het ergens al wel: water is nat. Het brengt iets in ons teweeg dat vreugde en verwondering wekt. De besprenkeling van de geloofsgemeenschap op Pasen heeft niet het doel om u drijfnat te maken, maar het spreekt wel onze zintuigen aan. Sommige priesters staan er berucht om daar kwistig mee om te springen. Ik laat het aan uw eigen waarneming en oordeel over om mij al dan niet in die categorie in te delen. Wat ik u vooral en graag toewens, is dat u op dat moment met blijdschap en dankbaarheid uw eigen doopsel in herinnering roept en God met heel uw hart dankt om dat grote geschenk: uw namen staan geschreven in de palm van zijn hand. Hij heeft zijn Zoon gezonden om ons te redden. De dood kreeg definitief niet langer het laatste woord over ons bestaan. Christus is verrezen! Zalig Pasen.

Homilie voor de verzoeningsviering op dinsdag 26 maart 2024


Sint-Andrieskerk Balen

lezingen: Micha 7,14-15.18.20             Lucas 15,1-3.11-32

Welke God is als Gij, die de schuld vergeeft, die voorbijgaat aan de zonde, door de rest van zijn erfdeel bedreven; die zijn toorn niet altijd laat duren, maar zijn vreugde vindt in goedheid? Hij zal zich opnieuw over ons ontfermen, Hij zal onze schuld onder zijn voeten verpletteren. Al hun zonden zal Hij naar de bodem van de zee verwijzen.

Broeders en zusters, de voor ons wat minder gekende profeet Micha is in deze viering één van onze gidsen. Samen met de evangelist Lucas leert hij ons hoe God met ons wil om gaan. De naam Micha betekent op zich al “Wie is als de Heer?”. Als we te midden van een wereld vol diverse religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen die vraag stellen, worden we meteen naar de kern van onze geloofsbelijdenis en geloofsbeleving teruggeworpen. Wie is voor ons de Heer, onze God? En wie is er zoals Hij?

De parabel die Jezus vertelt, heeft tot doel ons over diezelfde vraag aan het denken te zetten. Lucas is in dat deel van zijn evangelie volop parabels aan het bij elkaar brengen waarin de vreugde wordt geschetst die er in de hemel is wanneer een verloren schaap, een verloren muntstuk, zelfs een verloren zoon en broer, teruggevonden worden. Dan is er vreugde en feest. De pijn van de verlieservaring lijkt vergeten.

Hoe is de Heer onze God? Hij kijkt uit naar verzoening en herstel. Hij zit niet ergens in een hoekje boos te mokken over het verdwaalde schaap en de losbandige zoon. Hij staat op de uitkijk en gaat zelf op zoek naar wat verloren was, om het te redden.

Aan de andere kant zouden we ook de vraag kunnen stellen naar de identiteit van degene die door God gezocht wordt. Met de profetie van Micha nog vers in het geheugen, zouden we kunnen opsommen wat die persoon nodig heeft: vergeving van schuld, niet vastgepind worden op zonden, die hoopt dat God niet toornig is, maar juist zijn goedheid toont, die hoopt dat God zich over hen ontfermt, en dat God hun schuld onder zijn voeten verplettert. Iemand die er naar streeft op dat gebied meer en meer op God zelf te lijken.

Micha stelt de vraag: Wie is als de Heer? Als deze veertigdagentijd elk jaar een beetje meer ernstige resultaten afwerpt, zou het antwoord elk jaar een beetje meer “Wij. Wij zijn een beetje zoals de Heer” moeten kunnen zijn.

Het verhaal van de vader met zijn twee zonen houdt ons een kristalheldere spiegel voor. En telkens wanneer we er in kijken, moeten we ons de vraag stellen: in welk opzicht lijk ik op één van die vier hoofdrolspelers? Lijk ik op de jongste zoon, die zonder om te kijken alleen maar aan zichzelf denkt? Lijk ik op de oudste zoon, die zijn wrok en jaloezie niet kan loslaten, voor wie zijn broer dood en verloren blijft? (en daardoor zelf ook een “dode broer” wordt?) Lijk ik op de vader, die dag in dag uit blijft geloven in het goede, en op de uitkijk blijft staan, in de verwachting van het moment dat zijn, nog steeds geliefde, kind terugkeert?

U zit misschien mee te tellen, en bent intussen aan drie hoofdrollen gekomen. De vierde hoofdrolspeler wordt vaak een beetje uit het oog verloren. Het is niet de varkensboer, bij wie de jongste zoon gaat werken. Het zijn niet de zogenaamd slechte vrouwen bij wie de jongste zoon zijn erfdeel heeft verbrast. Het is het gemeste kalf, dat voor de oudste zoon symbool staat voor feest en vrolijkheid. Zo’n kalf slacht je niet na drie weken. Het is als het ware een levende spaarpot, die bewaard wordt voor “een goed moment”. U hebt dat misschien ook wel in huis: bepaalde kleding, of een goede fles wijn, of bepaalde juwelen, of iets anders dat alleen maar tevoorschijn mag komen op “het juiste moment”. En voor de oudste zoon is de terugkeer van die klaploper van een jongere broer absoluut niet “het juiste moment” om het kalf te slachten. (Dat zal dat kalf zelf trouwens ook wel zo gevonden hebben.)

Wie is als God? Slagen wij, die geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis, in onze zending en opdracht? Zijn wij waarachtige vertegenwoordigers van God in deze wereld? Hebben wij hetzelfde effect op onze omgeving als we van God zelf zouden verwachten? Of wachten we met onze goede daden op “het juiste moment”?

Op Aswoensdag hoorden we Paulus aandringen: “nù is het de gunstige tijd, vandaag is het de dag van het heil”. “Laat u met God verzoenen”, smeekte hij ons in Christus’ naam.

Laten we vandaag alle kansen die we krijgen op verzoening met heel ons hart aangrijpen. Vandaag beluistert Hij ons met welwillendheid, sluit ons liefdevol weer in zijn armen.

Vandaag is het juiste moment om onze goede voornemens in de praktijk te brengen. Vandaag is het juiste moment om ons te bekeren en ons hart te zuiveren om Pasen te kunnen vieren. Vandaag is het juiste moment om weer helemaal en voluit de geliefde kinderen van God te zijn.

Het gemeste kalf weze gewaarschuwd…

Homilie voor Palmzondag jaar B


zaterdag 23/zondag 24 maart 2024 – Olmen/Rosselaar/Hulsen

lezingen:
Marcus 11,1-10
Jesaja 50, 4-7         Filippenzen 2,6-11           Marcus 14,1-15,47

Broeders en zusters, vandaag begint de Goede Week. We zijn sinds Aswoensdag met de hele geloofsgemeenschap ons aan het voorbereiden geweest op wat ons in de komende dagen te gebeuren staat. We gaan niet alleen maar herinneringen ophalen aan wat Jezus toen is overkomen, maar zullen het ook kunnen meebeleven. Het lijdensverhaal van Jezus is niet ver, helaas, voor veel mensen in onze wereld. Ook zij vragen zich vaak af “Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?” En ook bij velen van hen staan er mensen toe te kijken, vaak eerder geamuseerd dan bezorgd. Ik herinner me nog hoe verontwaardig ik was, toen ik vernam dat het nieuwe woord “ramptoerist” in de jaren ’90 officieel in ons woordenboek werd opgenomen. Hoe kan een mens toekijken hoe anderen lijden en onbewogen blijven?

In de tweede lezing hoorden we op deze Palmzondag de lofzang voorlezen die in het tweede hoofdstuk van de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Filippi staat: Hij, die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Met Kerstmis hebben we gevierd dat de Zoon mens geworden is, geboren uit de Maagd Maria. Hij is ons bestaan komen delen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. Ook al deelde Hij in de majesteit van God, Hij heeft het bestaan van de dienaar, van de slaaf, op zich genomen. Zo radicaal en verregaand verlangde God naar een Nieuw Verbond met de mensen.

Volgende donderdag gedenken we, door de opdracht van de Heer te vervullen, hoe Jezus de voeten van zijn leerlingen waste. Hij is voor hen door de knieën gegaan. Meermaals lezen we hoe mensen Jezus te voet vallen, uit eerbied, uit hoop en geloof dat Hij hen zou helpen. En toch is, voor dat Hij door het breken van het brood en het delen van de ene beker, het ultieme teken van zijn zelfgave instelt, die voetwassing haast een omkering van wat je zou verwachten van de Zoon van God. Geen majesteit, geen spektakel, geen macht, uitgerekend de drie aanlokkelijke verleidingen waarmee de Satan Jezus in de woestijn bekoorde. Geen grootsheid, maar juist uiterste nederigheid en dienstbaarheid.

Hij is gehoorzaam geworden aan de liefde tot de dood, tot de dood aan het kruis. Niet de bloeddorst van God, maar die van de mensen werd beantwoord met die radicale gehoorzaamheid. Wie opkijkt naar Jezus aan het kruis, kijkt niet naar wat we zelf zo graag gewild hebben. Misschien moest het wel gebeuren, zodat we konden aanschouwen wat we niét wilden. De doodskreet van Jezus aan het kruis is zoals de schreeuw van een kind in nood, Gods Kind in nood. Wie die schreeuw kan beluisteren en onbewogen kan blijven, heeft geen hart.

Vorige week hoorden we Jezus in het evangelie zelf zeggen: Wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven, zal Ik allen tot Mij trekken.  Zijn kruisdood trekt de aandacht van alle mensen van goede wil. De verheffing van Jezus aan het kruis, brengt ons ook vandaag bijeen. We noemen zijn Naam met eerbied, we belijden dat Jezus Christus de Heer is. Zo indringend is wat we deze dagen vierend gedenken. Laten we deze dagen met gepaste eerbied, ja huiverend, samen beleven. Zo kan de Heer het Paasmysterie in ons leven vernieuwen en versterken.

Homilie voor de 5e zondag van de veertigdagentijd B


zaterdag 16/zondag 17 maart 2024    – Olmen/Wezel

lezingen: Jeremia 31,31-34        Hebreeën 5,7-9                Johannes 12,20-33

Broeders en zusters, ook vandaag was de tweede lezing van deze zondagsviering eerder kort, maar ze leert ons belangrijke aspecten van ons geloof in het oog te houden. De passage uit de Hebreeënbrief is een stukje uit een langere uitleg over de betekenis van Jezus Christus als hogepriester van het Nieuwe Verbond. Met Witte Donderdag beginnen we de instelling van dat Nieuwe Verbond te vieren door het herdenken van het Laatste Avondmaal. Op die avond heeft Jezus, vertellen ons de evangelisten, in de tuin van Gethsémane, op de Olijfberg, hartstochtelijk tot zijn Vader gebeden. Of zoals we zonet hoorden: In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Christus onder luid geroep en geween gebeden en smekingen opgedragen aan God die Hem uit de dood kon redden. Om zijn vroomheid is Hij verhoord.

Je zou bij een eerste, oppervlakkige beschouwing over die belangrijke dagen het besluit kunnen trekken: Jezus is toch gekruisigd, dus zijn gebed is niet verhoord. Maar dan verliezen we een belangrijk, ja fundamenteel, element van Jezus’ gebed uit het oog. Zoals we in het Onze Vader geleerd krijgen te bidden: “Uw wil geschiede”, zo bad Jezus ook zelf: “Niet mijn wil, maar uw wil.” En door het lijden te aanvaarden als consequentie van het volbrengen van Gods wil, toonde Jezus dat Hij zijn eigen wensen niet boven die van God stelde. In onze vertaling staat er “Om zijn vroomheid is Hij verhoord”. Je zou het ook zo kunnen vertalen: “Omdat Christus veel eerbied had voor God, heeft God naar zijn gebeden geluisterd.

Hier komen we op een belangrijke vraag: is het gegeven dat onze gebeden aan God niet stipt volgens onze vragen worden uitgevoerd, een teken dat God niet naar ons geluisterd heeft? Is ons gebed een eisenpakket van een groep religieuze stakers, die in plaats van autobanden enkele kaarsen laten branden? Gaan wij met onze hakken in het zand totdat God ons heeft verhoord?

Of volgen we Jezus na in zijn fundamentele gebedshouding: uit grote eerbied en vroomheid voor God (wat men vroeger ook wel de “vreze des Heren” noemde), stond Hij open voor hoe God zijn gebed zou vervullen binnen zijn bedoelingen met de wereld. Als nieuwe hogepriester heeft Jezus een zekere vertrouwelijkheid met God, maar op geen enkel moment manipuleert Hij zijn hemelse Vader.

En, zo belijden we in elke zondagsviering: om zijn vroomheid is Christus verhoord: God heeft Hem namelijk op de derde dag uit de dood opgewekt. Uiteindelijk heeft het leven het laatste woord gekregen over Jezus’ zending en bestaan.

Een andere lange zin uit die lezing bleef bij mij een beetje wringen. Daarom heb ik er wat rond opgezocht en zoek ik graag samen met u uit wat er de betekenis van kan zijn voor ons geloofsleven vandaag.

Hoewel Christus Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil.

Ik neem er eerst weer een andere vertaling van dezelfde zinnen bij: Als je gehoorzaam wilt zijn aan God, dan hoort ook het lijden erbij. Zelfs Christus heeft dat moeten leren. Terwijl Hij de Zoon van God is!

De schrijver van de Hebreeënbrief stelt heel helder: Jezus Christus is de Zoon van God. En toch heeft deze mens dingen geleerd door zijn ervaringen midden onder ons. Het lijden hoort volgens de brief (en volgens andere grote religieuze stromingen) bij het menselijke bestaan. Het begint met geboortepijn en na een leven, soms van opeenvolgende vormen van lijden, eindigt ons leven vaak met verdriet, bij onszelf en niet minder bij de mensen die na ons verder leven.

De ultieme pijn bij Jezus was het verraad en de verlatenheid door zijn eigen apostelen, door zijn eigen volk, door de mensen die Hij zo veel liefhad. Doorheen het lijden ontdekte Hij dat ook Gods liefde zich niet pijnloos aan de wereld kan openbaren: om “ter wereld te komen” is een soort van geboorte nodig. En een geboorte is nooit zonder pijn, bij alle betrokken partijen. Aan het kruis, wanneer Jezus van de aarde omhoog geheven was, trok Hij allen tot Zich. Op dat moment worden hemel en aarde in een Nieuw Verbond met elkaar verbonden. Het Nieuwe Verbond wordt geboren met een doodskreet aan het kruis.

En daarom heeft God Christus alle eer gegeven in de hemel. God heeft Hem door die gehoorzaamheid aan de liefde tot de dood de hoogste eer. Letterlijk staat er zoiets als: daardoor heeft God Hem volmaakt gemaakt. En zo heeft God Christus, voor allen die Hem gehoorzamen, oorzaak geworden van redding. Als wij dus Christus gehoorzamen door het gebod van de liefde na te volgen, zullen wij net door Hem meegetrokken worden naar de Hemel.

Ook dat vieren we in de Goede Week, wanneer we herdenken wat Jezus heeft doorgemaakt en gezegd in de laatste dagen van zijn leven. En ook in deze eucharistieviering zullen, net zoals bij het Laatste Avondmaal, de gaven van brood en wijn voor ons het Lichaam en Bloed van Christus tegenwoordig stellen. Hij heeft ons van op het kruis naar zich toe getrokken, een beweging van liefde en redding. Als wij vandaag eten van dat brood, dan trekt Hij ons tot bij Zich in een als het ware Goddelijke omhelzing: ook in deze eucharistieviering komen we thuis bij God en krijgen we een voorsmaak van hoe het voor ons kan zijn als we voorbij dit leven bij Christus in het huis van zijn Hemelse Vader onze intrek mogen nemen. Zo groot is de liefde die God ons betoond heeft.

Homilie voor de 4e zondag van de veertigdagentijd B


zaterdag 9/zondag 10 maart 2024 – Balen/Hulsen

lezingen: 2 Kronieken 36,14-16.19-23           Efesiërs 2,4-10       Johannes 3,14-21

Broeders en zusters, ook op deze zondag staan we stil bij enkele belangrijke steunpilaren van ons geloof, op onze jaarlijkse tocht naar Pasen. Tijdens de Goede Week laten we ons vooral raken door de gebeurtenissen in Jezus’ laatste dagen en uren. Nu we ons daarop voorbereiden, kunnen we ook even nadenken over wat daarvan de betekenis is. Zo voeden we ons geloof en kunnen we de belangrijkste dagen van het kerkelijke jaar meer intens beleven.

Ook deze week spits ik me vooral toe op de tweede lezing van deze zondagsviering. Paulus schrijft aan de christenen van Efese: wegens de grote liefde waarmee God ons heeft liefgehad, heeft Hij ons mét Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden.

We zijn de voorbije decennia een beetje vervreemd van het begrip “zonden”. We horen het niet graag. Ik ken heel wat priesters en andere predikanten die zich in de meest onmogelijke bochten wringen om het woord te vermijden. We voelen ons immers ongemakkelijk door het besef dat we tegenover Gods immense aanbod van liefde niet alleen fouten maken, maar er zelfs voor kiézen om die fouten te begaan. In de schuldbelijdenis bekennen we dat we gezondigd hebben in woord en gedachte, in doen en laten. Zondigen doe je niet zomaar of omdat je niet anders kan. Dan heet het geen zonde. Het gaat om een keuze die we maken, we beseffen dat het goede de andere keuze is, maar toch krijgt de keuze voor het kwade de bovenhand. En als ons geweten goed gevormd is, krijgen we daar nadien berouw over. Niet simpelweg spijt, omdat er nadelige gevolgen aan hangen. Berouw is een combinatie van spijt en verdriet, omdat we beseffen dat we door onze zonden Gods liefde hebben gekwetst, en we onze relatie met God, met anderen en met onszelf hebben vergiftigd. Door onze eigen schuld, door onze eigen grote schuld.

Dat horen we niet graag. We worden er opstandig van (ook al omdat we soms schuldgevoelens hebben over dingen waar we eigenlijk echt niet aan konden doen). We zoeken excuses, uitvluchten, verzachtende omstandigheden, een zondebok om dié in onze plaats de verantwoordelijkheid te geven, enzovoort.

Tegenover dat besef plaatst Paulus in alle helderheid een baken van hoop: God heeft ons zo liefgehad, dat Hij ons mét Christus ten leven heeft gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden.  Hij eiste niet dat wij iets zouden opofferen om zijn liefde opnieuw te verdienen. Hij is ons altijd blijven beminnen. En ook al was aan onze kant van die relatie de lijn dood, kapot gemaakt door onze zonden, God heeft ons niet opgegeven, maar alles gedaan wat maar mogelijk en noodzakelijk was, om ons nieuw leven te geven. Zelfs toen de mensen zijn Zoon aan het kruis lieten sterven, wekte Hij Jezus uit de doden op. Zo liet God ons zien: het kwaad krijgt nooit het laatste woord. En in de opstanding van Christus, worden ook wij ten leven gewekt. Wat in ons dood geworden was door onze zonden, wordt in ons doopsel en in het Paasmysterie, dat we in elke eucharistieviering gedenken en beleven, ons nieuwe levenskracht gegeven. God verzoent ons met Hem. Daar keek Hij naar uit. Dat verlangde Hij ten diepste toe.

God zette de eerste stap, uit liefde. Daarom schrijft Paulus: Aan zijn genade dankt gij uw redding. Wij hebben niets gedaan waar God van onder de indruk was. Wij hebben Gods liefde niet gekocht of afgedwongen met zoveel honderd gebeden of zoveel uren goede daden. Die drukken ongetwijfeld onze goede wil uit en hebben betekenis. Maar ze zijn geen koopwaar om de gruwel van onze zonden te bedekken. Of zoals Paulus het zegt: het is aan Gods genade te danken. Niet aan uw prestaties, niemand mag zich verhovaardigen.

En dan staat er nog dat ene korte zinnetje, dat we misschien eens een week op onze hand moeten schrijven, zodat we er telkens weer naar kijken en ons er bewust van worden: Gods werk zijn wij.

Ja, God is in ons voortdurend aan het werk! Hij bouwt in en met ons zijn Rijk op. Wij zijn instrumenten in zijn hand, waarmee Hij zijn schepping voltooit en zijn evangelie verkondigt. Zijn wij ons daarvan bewust? Durven wij in de spiegel kijken en onszelf in de ogen kijken en dan zeggen: Gods werk zijn wij?

Hebben wij de liefdevolle blik van God in onze eigen ogen om naar onze medemens te kijken en te zeggen: Gods werk ben jij?

Vandaag en heel het vervolg van de veertigdagentijd krijgen we de ruimte om ons in die kwaliteit te oefenen. In plaats van neer te kijken op onszelf of de ander, in plaats van vooral het kwade te zien in onszelf of de ander, in plaats van pessimisme of cynisme, zijn wij, christenen, geroepen om met een diepe vreugde naar onszelf en onze broeders en zusters te kijken en dankbaar te zeggen: Gods werk zijn wij. Dat is de vreugde waarom deze zondag “Laetare” heet. Verheug u! Dat is de vreugde die het donkere paars van de veertigdagentijd vandaag in heel wat kerken een lichtere kleur doet krijgen. Het licht van Pasen, het licht van ons geloof, is meer en meer nabij. Verheug u!

Homilie voor de 3e zondag in de veertigdagentijd B


zaterdag 2/zondag 3 maart 2024 – Zittaart/Meerhout/Rosselaar/Hulsen

lezingen: Exodus 20,1-17           1 Korintiërs 1,22-25         Johannes 2,13-25

De dwaasheid van God is wijzer dan de mensen en de zwakheid van God is sterker dan de mensen.

Broeders en zusters, misschien was het tussen de lange eerste lezing en de lange evangelielezing zonet maar een erg korte lezing, waar niet zo veel van is bijgebleven. Het zijn maar enkele zinnen uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinthe… en toch is wat er in staat het middelpunt van ons christelijk geloof. Wij verkondigen een gekruisigde Christus. In veel kerken zie je een groot kruisbeeld met de stervende of gestorven Jezus eraan. Als we de kerk binnenkomen maken we een kruisteken met doopwater en wanneer de eucharistieviering begint tekenen we ons nogmaals met het teken van het kruis. Blijkbaar is dat iets belangrijks voor ons… maar staan we ook stil bij wat het betekent? Als we opkijken naar het kruis, zien we dan een zielige mens, Jezus, door zijn vrienden in de steek gelaten, door zijn volksgenoten uitgespuwd en bespuwd, door zijn God vergeten? Of zien we dan, zoals de honderdman het bij Jezus’ dood zegt: “waarlijk […] de Zoon van God”?

Wie hangt er volgens ons aan het kruis? Jezus? Of Jezus Christus, de veelgeliefde Zoon van God, zoals we vorige week in het evangelie van de gedaanteverandering op de berg Tabor de stem uit de hemel hoorden bevestigen. Die Christus, dat is het Griekse woord voor “gezalfde” is helemaal gezalfd met de heilige Geest. De evangelisten vertellen hoe na Jezus’ doopsel de heilige Geest zoals een duif op Hem neerdaalde en daar bleef. De heilige Geest heeft Jezus niet meer verlaten tot op het allerlaatste moment misschien. Johannes gebruikt, wanneer hij Jezus’ dood aan het kruis beschrijft, heel bewust de woorden: “en Hij gaf de geest/Geest”. Voor die evangelist was dat het moment, dat Lucas later uitgebreider zou beschrijven in wat we tegenwoordig voorlezen op Pinksteren.

Niet gewoon maar een mens dus, maar de Gezalfde, de Christus. En niemand minder dan dié sleutelfiguur werd aan het kruis genageld om er de schandelijkste en vernederendste dood te sterven. De dood van slaven en opstandelingen, van rovers en moordenaars, van misdadigers die de samenleving tot in haar fundamenten ondergraven. Daar hing Hij dan. De vermoorde onschuld.

Voor de Joden was zoiets zo vreselijk laag en haast belachelijk, dat ze hierin niet het optreden van God konden erkennen. Het was geen prachtig wonder, zoals er in hun heilige Schrift vaak beschreven staat. Aan iemands dood kon je zien hoe graag God die persoon zag. En Jezus stierf als een mislukte schooier. Dan zal God dat ook wel zo gevonden hebben.

Voor de heidenen, en zéker voor de Grieken die vanuit hun filosofische grootmeesters hoge eisen stelden aan een sterk opgebouwde redenering, is het absurd dat een godheid zich tot zo’n absurde situatie laat brengen: onschuldig gedood worden, dat spreekt zichzelf logisch gezien tegen. En dus vind je ook geen pure menselijke wijsheid in de verkondiging van de gekruisigde Christus. Je kan het met een paar simpele zinnen kapotredeneren. Het houdt geen stand tegen het menselijke intellect.

Maar, schrijft Paulus, hoezeer Joden ook wonderen verwachten, en niet-Joden wijsheid, om zich te laten overtuigen van de waarheid van de verkondiging van het evangelie: Gods wijsheid en kracht zijn, zelfs op hun laagste niveau, nog véél groter dan die van de mens.

Zelfs waar God op zijn zwakst is, wanneer zijn Zoon aan het kruis hangt te sterven, is Hij sterker dan de machtigste mens. En zelfs wanneer God het meest dwaas zou spreken, dan zou zijn wijsheid die van de meest wijze mens nog ver overtreffen. De dwaasheid van God is wijzer dan de mensen en de zwakheid van God is sterker dan de mensen.

Moeten wij, mensen, dan onze wijsheid en kracht overboord gooien? Ik geloof van niet. Ze zijn net zoals de hele schepping en ons hele leven een geschenk van God. Maar we mogen Gods Blijde Boodschap niet afmeten met onze zwakke kracht en onze dwaze wijsheden. Ook, en misschien wel uitgerekend op dat moment, moeten we beseffen dat we met al onze capaciteiten geen goden, maar mensen zijn. We moeten God niet afrekenen op onze menselijke maatstaven. Want dan raken we zijn spoor kwijt. Hij is immers ongrijpbaar voor ons verstand en voor onze handen. We kunnen God niet in onze binnenzak of onze handtas stoppen.

Als we dus naar het kruisbeeld kijken, laten we dat doen met de ogen van het geloof, die wijsheid en kracht niet geringschatten, maar ruimte laten voor wat God ons doorheen dat weerzinwekkende teken heeft laten zien: liefde tot het uiterste. Gehoorzaamheid aan de wet van de liefde tot de dood.

Als we de geboden, die we in de eerste lezing hoorden herhalen, blijmoedig op ons nemen als een manier om op Gods liefde te antwoorden, en als we de tempel van de Heer, deze plaats van samenkomst, maar ook en vooral ons lichaam als woning van de heilige Geest, eerbiedigen, dan maken we plaats in ons leven om ernstig en bewust te beleven wat we met Pasen zullen vieren.

Hoe veel ergernis een gekruisigde Christus ook veroorzaakt, bij gelovigen en niet-gelovigen, de leerlingen getuigden dat Hij op de derde dag bij hen was, dat Hij leeft. Daarom dragen we het teken van het kruis met ons mee, en tekenen we onszelf ermee, hopelijk zelfs elke dag. Want het kruis is niet langer enkel maar een gruwelijk foltertuig, maar ook een teken van hoop. De kruisdood van Jezus is een keerpunt in de geschiedenis van God en de mensen. Laten we er eer in stellen dat kruis ook in ons eigen leven een plaats te geven als baken van hoop.


Bezoekers:

  • 128.256 pageviews

Archief

Follow De blog van Vincent on WordPress.com

Voer je e-mailadres in om je in te schrijven op dit blog en e-mailmeldingen te ontvangen van nieuwe berichten.

Voeg je bij 714 andere abonnees